Hoofdmenu:
+ 6 juni 2024
M Apostolaat
PAX voor eerherstel
Een liefde tot het uiterste
Het Heilig Hart van Jezus en onze trappen van liefde
Heer Jezus Christus, Zoon van de levende God.
Uit liefde voor ons en voor uw Vader
bent u aan het Kruis gestorven.
Uw liefde is als het brandend braambos dat brandt maar niet verteert.
Neem ons op in de vuuroven van uw liefde
zodat wij verlost, gereinigd en verheerlijkt
voor uw hemelse Vader kunnen verschijnen.
Gij die leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen.
1. INLEIDING
Bijna drie weken geleden hebben we de paastijd afgesloten met het Pinksterfeest. We
keren nu weer terug tot de gewone tijd door het jaar, het gewone leven van alle dag. Zo
zijn er ook in de liturgie feestdagen en gewone dagen, juist zoals in ons leven.
Het valt altijd moeilijk om na enkele hoogtij-
dagelijks leven, de gewone zaken weer op te pakken. En zo is het ook met de liturgie.
De Kerk heeft er als het ware moeite mee om na de hoogtepunten van Pasen,
Hemelvaart en Pinksteren weer naar de groene tijd door het jaar terug te keren. Daarom
viert ze een aantal feesten om weer in het gewone doen te geraken. In de dagen na de
paastijd vieren we een aantal mysteries die niet zozeer samenvallen met een gebeurtenis
uit het leven van Christus en zijn Kerk, zoals Kerstmis, Pasen, Hemelvaart, Pinksteren,
maar die een diepere werkelijkheid van de heilsgeschiedenis aanduiden en die uitstijgen
boven een bepaalde punt van de geschiedenis om een realiteit van elke dag aan te
duiden. Ze zijn niet verankerd in de tijd, maar zijn met elke tijd verbonden.
Vorige week vierden we de Drieëenheid: het grote geheim dat God zozeer één is, dat Hij
Drie Personen is. Vorige week donderdag of afgelopen zondag vierden we dat Gods
liefde voor ons is zo groot dat de Zoon ons dagelijks wil voeden met het Brood uit de
hemel. Morgen mogen we het geheim van Gods Liefde vieren op het Heilig Hartfeest.
God heeft een Hart dat tikt van liefde voor ons. Zaterdag vieren we het Onbevlekt Hart
van Maria. Gods liefde voor de mens vraagt om een antwoord. En God heeft in Maria
het volledig antwoord ontvangen. Maria heeft namens ons "ja" gezegd tot God. En wij
worden uitgenodigd dit "ja"-
Deze vier mysteries zijn elk een mysterie van alledag. Elke dag kunnen we in
gebed de Drieëenheid beleven, elke dag kunnen we gevoed worden in de Eucharistie,
elke dag tikt Gods Hart voor ons, elke dag kunnen we met het Onbevlekte Hart van
Maria "ja" zeggen tegen Zijn liefde. De vier mysteries staan niet los van elkaar. Het gaat
uiteindelijk om dat ene liefdesmysterie van de Menswording: God is mens geworden uit
liefde voor ons en Hij wil ons verlossen en verheerlijken door ons op te nemen in zijn
goddelijk leven. Het is de wederzijdse liefde tussen de Vader en de Zoon in de Geest,
die de Zoon doet uitgaan naar de wereld. Het is de God-
God en de mens. Een liefdesavontuur waaraan wij deel mogen hebben.
3. HET HART ALS SYMBOOL VAN DE LIEFDE
Wat vieren we en vereren we bij het Heilig Hart van Jezus? Allereerst is het hart een
sprekend symbool. Het is één van de meest verspreide symbolen ter wereld. In
verschillende culturen geniet het een bijzondere betekenis, maar niet altijd dezelfde. In
het westen is het hart de zetel van religieuze en profane liefde. In het oosten, zoals in het
oude Egypte, werd het hart meer geassocieerd met intelligentie en wijsheid.
Bij het hart kunnen we allereerst denken aan het lichamelijke hart dat het bloed
stuwt naar alle delen van het lichaam. Het maakt levend, voedt, schenkt nieuwe kracht
en zuivert. Zo is het geopende Hart van Jezus een getuigenis van zijn leven dat zich
geheel en al, tot de laatste druppel bloed, heeft weggeschonken voor het heil van de
wereld.
Maar het hart wordt ook gezien als de zetel van het affectieve leven van de mens, omdat
dit orgaan het sterkst onderhevig is aan alle deiningen in onze gevoelens. Het klopt op
het ritme van onze gemoedsbewegingen en hartstochten. Let op het woord: hartstocht.
Er zijn vele uitdrukkingen in onze taal die de band van de gevoelens en het hart
uitdrukken. Het hart heeft lief, kent mededogen, verdraagt, wijdt zich toe en geeft zich
weg. Enz. Omdat onze hartslag wordt beïnvloed door hoe we ons voelen, dacht men
vroeger dat alle menselijke gevoelens in ons hart zetelen. Deze symbolische betekenis is
altijd blijven bestaan. Daarom dacht men dat de emoties uit het hart vandaan kwamen.
Het hart gaat namelijk sneller of langzamer kloppen, afhankelijk van de gevoelens van
iemand. Als iemand opgewonden of zenuwachtig is gaat het hart bijvoorbeeld sneller
kloppen en als iemand kalmeert dan gaat het weer langzamer kloppen. Waarschijnlijk
werd daarom het hart vanaf de Middeleeuwen populair als symbool van de liefde.
Het hart van de mens is volgens de Bijbel de totale mens met zijn denken,
gevoelens, emoties, woorden en daden. Wie aan God zijn hart schenkt, geeft zichzelf
geheel en onvoorwaardelijk aan Hem. Wij moeten God beminnen met geheel ons hart.
Het hart is ook de zetel van alle deugden. In de litanie is het Hart van Jezus onder
andere een peilloze diepte van alle deugden, geduldig en groot in barmhartigheid, mild
voor allen die Hem aanroepen, bron van leven en heiligheid. De kerkvaders zien in het
geopende Hart de bron van de Kerk en haar sacramenten. Water en bloed dat uit zijn
zijde vloeiden verwijzen naar de sacramenten van Doopsel en Eucharistie.
4. HET ALLERHEILIGST HART VAN JEZUS
Op het feest van het heilig Hart van Jezus vieren we een hart dat brandt van liefde. In de
litanie van het H. Hart bidden we: Hart van Jezus, gloeiende oven van liefde, fornax
ardens caritatis; schatkamer van gerechtigheid en liefde, iustitiae et amoris
receptaculum; vol goedheid en liefde, bonitate et amore plenum. Twee verschillende
woorden voor liefde worden hier gebruikt, de goddelijke (caritas) en de menselijke
(amor), zoals we nog zullen zien. Het Hart van Jezus wordt gezien als het symbool van
de overgrote liefde
Het gaat om het Hart van Jezus dat uit liefde voor ons verwond is. Veel teksten
willen medelijden met Jezus wekken: kijk eens wat Hij voor ons gedragen heeft en hoe
zondig wij zijn dat dat nodig was. De verschrikking van de lansstoot. “Uit het
verscheurde hart wordt de Kerk geboren. Schandelijk is het terug te keren tot de
misdaden die het heilig Hart verwonden.” Ik ontken dit aspect niet, maar leg het accent
liever anders omdat ik in de pastoraal gemerkt heb dat deze voorstelling veel angst kan
verwekken. “Kijk eens hoe slecht ik ben, dat Jezus zo voor mij heeft geleden.” “Als ik
me niet bekeer, is Jezus voor niets gestorven.” Ik zou liever zeggen: “Kijk eens hoe
waardevol ik ben omdat Hij dat alles voor mij over heeft gehad!” Jezus vraagt geen
medelijden, Jezus vraagt wederliefde. De leidende gedachte van het feest zoals we dit
vinden in de woorden van Christus aan Maria Margareta Alacoque luiden: “Zie hier het
Hart dat de mensen zozeer heeft liefgehad, dat echter te weinig wederliefde vond.”
In het Evangelie van jaar A lezen we op dit feest die mooie woorden van Jezus:
Komt allen tot Mij, die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en Ik zal u rust en
verlichting schenken. Neemt mijn juk op uw schouders en leert van Mij: Ik ben
zachtmoedig en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen, want mijn juk is
zacht en mijn last is licht. (Mt. 11,28-
te begrijpen: Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen
verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan
kinderen. (11,25)
Het heilig Hart is een teken van Gods overweldegende liefde. Het was uw liefde
die U dwong een menselijk lichaam aan te nemen. God bewijst zijn liefde voor ons juist
hierdoor dat Christus voor ons is gestorven toen wij nog zondaars waren. (Rom. 5,8)
Sint Bonaventura schrijft: “Daarom is uw zijde doorboord, opdat voor ons de toegang
zou openstaan. Daarom is uw Hart gewond, opdat wij, van uitwendige verwarring
bevrijd, daarin konden wonen. Opdat wij door de zichtbare wonde de onzichtbare
wonde van uw liefde zouden aanschouwen. De lichamelijke wonde toont ons de
geestelijke wonde.” In al deze teksten overheerst een positieve opvatting over de liefde
van God en niet de negatieve opvatting over de slechtheid van de mens.
Maar wat is liefde? Wat is goddelijke liefde? Hoe kunnen wij die goddelijke liefde
beantwoorden? We kunnen alleen proberen te starten bij menselijke vormen van liefde
en vandaaruit ‘opklimmen’ naar de goddelijke liefde. Maar liefde heeft vele aspecten en
daarom zijn er verschillende woorden nodig om te achterhalen wat liefde is. Het is een
soort container begrip geworden voor van alles en nog wat. Vaak zijn er verschillende
woorden die in het Nederlands met ‘liefde’ vertaald worden. Zo kent het Latijn: eros,
amor en caritas. Terwijl ook dilectio en diligere hieraan verwant is. In het Nederlands
kennen nog slechts één woord: liefde, omdat het midelnederlandse woord minne niet
meer gebruikt wordt. We hebben naast liefhebben wel nog beminnen.
Om de goddelijke en christelijke liefde uit te drukken heeft men in het Grieks en
in het Latijn een nieuw woord gebruikt. In het Grieks Agape. Oorspronkelijk een leeg
begrip, maar door de christenen opgepakt om de goddelijke liefde uit te drukken die
volledig onbaatzuchtig is en zich geheel wegschenken. Het is de fundamentele
welwillendheid ten opzichte van iedereen, de liefde van God én de liefde tot God. Het is
een levenswijze die over alle grenzen heen gaat. Zij wenst niets van de ander of van
God, maar bemint de ander omwille van die ander. Later is het in het Latijn door de
christenen vertaald als caritas. Ons woord voor liefdadigheid komt daar vandaan, maar
het heeft niet dezelfde inhoud. Het is goed om te beseffen dat ons begrip van liefde
typisch christelijk is en zich vanuit het christendom over de wereld verspreid heeft.
6. DE VIER TRAPPEN VAN LIEFDE BIJ SINT BERNARDUS
Sint Bernardus gaat uit van de eigenliefde. Elke mens heeft wel op een of andere wijze
liefde voor zichzelf. We kennen een dierlijke drang naar overleven, maar we kennen ook
een diep verlangen om gelukkig te worden. Dit verlangen is in eerste instantie op
zichzelf gericht. Pas veel later komen we tot het besef dat het veel meer geluk en
vreugde geeft om de ander gelukkig te maken. Op vierjarige leeftijd hebben we geleerd
‘ik’ te zeggen en de rest van ons leven moeten we strijden om dit af te leren en ‘jij’ te
zeggen. Vandaar de uitspraak: Wie zichzelf verliest zal zichzelf vinden.
De eerste trap van liefde is daarom dat de mens zichzelf bemint om zichzelf. Hij
gaat ervan uit dat hij zichzelf genoeg is. Maar al snel komt hij tot de ervaring dat hij
hulp nodig heeft.
De tweede trap bestaat erin dat de mens God gaat liefhebben uit eigen belang. De
mens moet zijn toevlucht nemen tot God om hulp te zoeken. Hij begint God te
‘beminnen’ om die hulp. Hij bemint God dus omwille van zichzelf. Dit is nog geen ware
liefde, want de ware liefde bemint niet uit eigen belang. “Ware liefde zoekt geen loon.”
“Ware liefde staat niet bekend om wat het vraagt, maar om wat het geeft”.
Op de derde trap bemint de mens nog steeds uit eigen belang, maar hij begint God
lief te hebben omdat Deze helpt. Hij begint God te vertrouwen. We merken “hoe zoet de
Heer” is, zoals de psalmist zegt. Zo gaat hij ook de naaste beminnen, omdat wie God
bemint, ook bemint wat God toebehoort.
Op de vierde trap bemint de mens zichzelf niet meer omwille van zichzelf, maar
omwille van God. Hij is, zoals sint Bernardus schrijft, dronken van God en vergeet
zichzelf. De mens gaat God loven omwille van Hemzelf. Hij looft God omdat Hij goed
is en niet meer omdat Hij goed voor mij is. Alleen vanuit God kan men echt liefhebben,
belangeloos beminnen. Men moet alleen omwille van God beminnen. Wat men bemint
buiten God, is iets dat buiten God is. Beminnen vanwege iets anders dan God, is dat
andere beminnen.
Als samenvatting van het traktaat Verhandeling over de liefde tot God schrijft sint
Bernardus: «Er zijn mensen die God loven, omdat Hij machtig is;
Anderen die Hem loven, omdat Hij goed voor hen is;
En er zijn er die Hem loven, omdat Hij eenvoudigweg goed is.
De eersten zijn slaven, zij vrezen voor zichzelf;
De anderen zijn huurlingen, die voor zichzelf begeren;
De laatsten zijn zonen, die slechts denken aan hun Vader.
Wie vreest of begeert denkt aan zichzelf.
Alleen de liefde van de zoon is onbaatzuchtig.»
De indeling in slaaf, huurling en zonen komen we reeds vanaf de vierde eeuw
tegen bij de kerkvaders. Elkeen handelt uit vrees, uit eigenliefde en begeerte of uit echte
liefde. Nooit zal er liefde zijn zonder vrees (geen angst!). Maar de straf is bij echte
liefde weggenomen. Deze vrees is vermengt met godsvrucht. En door de liefde wordt de
begeerte geregeld.
Meester Eckhart heeft hier nog iets moois over geschreven. Toen hij voor zusters
preekte noemde hij onverbloemd de reden waarom de mensen zich vaak tot God
wenden. Hij gaf de plastische voorbeelden van een koe en een kaars. Eerst de
vergelijking van de koe: «Veel mensen willen God aankijken met de ogen waarmee ze
een koe aankijken, en God beminnen zoals ze van een koe houden. Daarvan hou je
wegens de melk en de kaas en omwille van je eigen nut. Zo doen ook al die mensen die
van God houden om uiterlijke rijkdom en innerlijke troost; die houden niet echt van
God maar van hun eigen belang. Ja, ik zeg de waarheid: alles waarop je je streven richt,
wat niet God is in zichzelf, dat zal voor niemand zo goed zijn dat het geen hindernis
voor de hoogste waarheid is.» Elke liefde die niet op God gericht is moet uitgebannen
worden.
Een andere keer noemde Eckhart al het andere buiten God niets. «Weet dat
wanneer je ooit op een of andere wijze het jouwe zoekt, je God nimmer zult vinden,
omdat je niet uitsluitend God zoekt. Je zoekt iets met God en je doet precies zoals
wanneer je van God een kaars maakt om er iets mee te zoeken; wanneer men vindt wat
men zoekt, gooit men de kaars weg. Precies zo doe jij: als je iets met God zoekt, is het
niets, wat het ook zij: nut of loon of innerlijke bezieling of om het even wat; je zoekt
een niets, daarom vind je ook een niets.»
Sint Jan de Evangelist schrijft in zijn eerste brief: Ziet welk een liefde de Vader
ons heeft gegeven, dat wij kinderen van God genoemd worden; en we zijn het ook! (Jo.
3,1) We zijn het door ons heilig doopsel. Toch gedragen we ons niet altijd als echte
kinderen. En daarin ligt de oorzaak, waarom wij zoveel moeite hebben met het
volbrengen van de geboden. Omdat we niet zijn wat we moeten zijn, kunnen we niet
doen wat we moeten doen.
Wonend in Gods huis kunnen we ons op verschillende manieren gedragen. Er zijn
slaven: dat zijn díe mensen die God dienen omdat ze bang zijn, bang voor God, bang
voor straf, bang voor de hel. Voortdurend zijn ze bezig met het kwaad. Weliswaar om
het te vermijden, maar ze zijn er mee bezig.
Een stapje verder zijn degenen die proberen het goede te doen. Dat zijn de knechten: zij
dienen God in loondienst, omwille van de verdiensten, om de hemel te verdienen. "Als
ik dat en dat doe, dan doet God dat en dat voor mij." Zij staan gericht op prestaties.
Toch zijn we allen geroepen tot veel meer. We worden kinderen van God genoemd; en
we zijn het ook! We worden door God uitgenodigd om als Zijn zonen en dochters te
leven. Om God te dienen, niet uit angst, of om loon, maar uit liefde. Het kind denkt er
niet aan of het ergens straf of loon voor krijgt: het handelt omdat het weet dat de Vader
het wil. Het heeft geen angst voor zijn Vader, zoals de slaaf. Het weet, evenals de
knecht, wat het beste voor hem is. Maar dit soort berekeningen komen in zijn liefde niet
op. Het kind heeft het in alle opzichten eenvoudiger. Het houdt zich niet bezig met hel
of hemel, met straf of beloning. Het kind gaat op in de liefde tot de Vader.
In de achtste eeuw liep een vrouw door de straten met in de ene hand een emmer
water en in de andere een brandende fakkel. En ze zei dat ze het vuur van de hel
wilde blussen en de hemel in brand steken opdat de mensen God niet meer zouden
aanbidden uit vrees voor de hel of vanwege de hoop op het paradijs, maar uit
onzelfzuchtige liefde.
Het verschil tussen de drie groepen komt het sterkst naar voren in de houding tegenover
de geboden en de overtredingen daarvan. De slaaf zal bij elke zonde angstig worden en
van schrik ineen krimpen. Liefst zou hij alles verbergen en hij hoopt dat God het niet
gezien heeft. Ook de knecht is angstig, niet zozeer voor straf als wel omdat hij meent dat
het van zijn loon af zal gaan. Beide zijn op zichzelf gericht terwijl het kind verdriet
voelt omdat het zijn Vader pijn heeft gedaan.
Als we eerlijk zijn herkennen we allen in ons iets van de slaaf: is alle angst bij ons
werkelijk door de liefde uitgebannen? We herkennen ook iets in ons van de knecht.
Prestaties leveren geeft ons houvast en zekerheid, terwijl zich toevertrouwen aan de
Vader veel moeilijker is. Maar hopelijk is er ook iets van het kind en dat moet steeds
verder groeien.
Als we niet meer bang zijn voor de straf of bedacht op loon, wordt de weg van de
geboden een stuk eenvoudiger. Dan hoeven we alleen nog maar te beantwoorden aan
onze natuur, als een kind. Het is de liefde tot de Vader die ons deze weg wijst.
7. DOM PROSPER GUÉRANGER OVER HET GEBED
Sint Paulus spreekt over de verschillende vormen van gebed: het smeekgebed, de
dankgebed, de aanbidding en lofzang. Deze vormen kunnen enigszins gekoppeld
worden aan de trappen de trappen van sint Bernardus. Op de tweede trap leert men
vragen: het smeekgebed. Men gaat op de derde trap danken omdat God een God is die
mij helpt. Tenslotte looft en aanbidt men God omdat Hij zo is. Maar als dat het enige is,
is het wel mager. Uitgaande van de tekst dat we altijd moeten bidden, zou er een
voortdurende genegenheid tussen ons en God moeten zijn, een vertrouwelijkheid die
uitgaat boven allerlei ‘oefeningen’ en methodes. Men probeert op die manier de
tegenwoordigheid van God te ‘beoefenen’. Men probeert te leven in de
tegenwoordigheid van God, maar als iets van buitenaf. God en zijn engelen houden ons
altijd in de gaten. Dat kan angst wekken: pas op want God let op ons. De kerkvaders
spraken echter van de goddelijke inwoning: God die sinds ons doopsel als Drie-
ons woont. Onze herstichter dom Guéranger spreekt over mensen die een knoop in hun
zakdoek leggen om op die manier herinnert te worden aan God. Dat is niet slecht maar
staat nog ver af van de echte vriendschap en liefde die wij met God mogen aangaan.
“Want men kan werkelijk niet zeggen, dat twee mensen van elkaar houden als zij
knopen nodig hebben om de gedachte aan elkaar weer te binnen te brengen.” Wanneer
men echt bemint, denkt men voortdurend aan het voorwerp van zijn liefde. Die
vertrouwelijke omgang met God die uitgroeit tot een diepe genegenheid en liefde uit
zich in een diepere vorm van gebed, of misschien moet ik zeggen: in een dieper besef
dat de Drieëenheid in ons woont.
God woont als Schepper in al zijn schepsels, maar bij het doopsel komt Hij als Drie-
Liefde in ons wonen. Die Liefde tussen Vader en Zoon in de Geest brandt als een
vuuroven in ons hart, maar wij hebben er asbestplaten op gelegd.
Het is een ongelooflijk mysterie van Gods liefdeswil dat de Drieëenheid in onze ziel
woont en dat Hij er zijn intiem mysterie leeft. Het mysterie van de liefde tussen Vader
en Zoon speelt zich niet buiten ons af, maar in onze ziel. Door het doopsel nemen wij er
zelf deel aan. Meer en meer worden we uitgenodigd mee te leven en onze rol daarin te
spelen, naar de mate van ons geloof en onze aanvaarding.
In het diepst van de ziel drukt de Vader zijn eeuwige liefde voor de Zoon uit. De
Vader wil ons niet alleen liefhebben zoals Hij al het geschapene bemint: Hij wil tegen
ons als tegen zijn eigen Zoon zeggen: Gij zijt mijn welbeminde. Onze vreugde en vrede
vinden we niet allereerst in het beantwoorden van die liefde, hoezeer we ook worden
uitgenodigd liefde op liefde te geven. Maar onze vreugde is allereerst de liefde van de
Vader in ons en voor ons die ons dit schenkt. De Vader bemint ons werkelijk zoals Hij
zijn eniggeboren Zoon bemint. Er zijn geen twee liefdes in de Vader: een voor zijn Zoon
en een andere, mindere, voor ons. Daarin ligt onze vreugde en vrede. Wat ik ook doe,
hoe ellendig ik ook ben, hoe armetierig ik ook antwoord, altijd kan ik terugkeren om het
woord van de Vader te vernemen dat Hij tot de Zoon spreekt. Ik kan altijd 'Abba'
zeggen, zelfs na mijn zonde. Zou ik misschien op een zeker moment denken dat de
Vader mij niet meer liefheeft, dan zou ik ook moeten aannemen dat de Vader zijn
unieke Zoon niet meer bemint! Het is onmogelijk geworden buiten de liefde van de
Vader te vallen, want deze deelt in de eeuwige en blijvende liefde van de Vader voor de
Zoon.
Maar hier houdt het wonder niet op. Want de hele Triniteit woont in de ziel en
daarom moeten we concluderen dat ook de liefde van de Zoon, de liefde van het
antwoord, diep in mij leeft. In het diepst van mijn ziel keert de Zoon terug naar de
Vader. Zo zijn de woorden van sint Paulus te begrijpen: niet ik leef meer, maar Christus
in mij. (Gal. 2,20) De eeuwige Zoon leeft in mij zijn liefde voor de Vader uit.
Het geestelijk leven is geen hoogmoedige poging om God, de onzichtbare Vader, te
bereiken en zich aan Hem te geven. Het is juist het tegendeel: de eenvoudige en vredige
aanvaarding dat het woord van de Zoon in mij kan antwoorden en naar de Vader een
liefde uitdrukken waartoe ik niet in staat ben. Ik ben daarbij geen passief getuige van
deze goddelijk uitwisseling van trinitaire liefde. Ik heb er deel aan, ik aanvaard het in
geloof en zo wordt deze uitwisseling van liefde mijn eigen geestelijke ademhaling.
Het geestelijk leven dat zich zo ontwikkeld is geheel nieuw, het is het leven van
God zelf in ons. Het gaat er niet om bij ons een gevoel op te wekken of de Vader te
proberen te verlokken. Het gaat er alleen om de Geest toe te laten. Wij moeten toelaten
dat de Zoon, geheel vol van de Geest, in ons zijn liefde naar de Vader uitspreekt en zich
aan Hem geeft.
In hoe verre is mijn liefde tot God zo'n echte liefde dat het de medemens niet uitsluit
(alleen tussen God en mij, de rest staat daar buiten), maar juist insluit: als het ware de
sociale dimensie van de liefde. We zien hier het samengaan van naastenliefde en liefde
tot God. Dat wil zeggen, onze liefde tot God kan zich zo verdiepen dat ik met de ogen
van God naar de ander ga kijken, dat ik met de liefde van God de ander ga beminnen.
We moeten nog een stap verder gaan en vanuit de Triniteit zeggen: dat de Vader in mij
de Zoon kan ontmoeten in de ander en Hem in die naaste kan beminnen en bemind
worden.
Dit zijn mooie woorden. Maar laat deze werkelijkheid eens tot u doordringen:
begint het u niet te duizelen? Mijn kleine, gebrekkige liefde wordt opgenomen in de
liefdesstroom van Vader naar Zoon en van Zoon naar Vader. Dit zijn geen dorre
woorden. Als u bijvoorbeeld voor het H. Sacrament aanwezig bent, overweeg dit eens,
wees ontzet, laat u overrompelen. Laat u overweldigen door deze gedachten. Voor het
H. Sacrament kunt u de Liefde van de Vader door u laten stromen naar de Zoon in het
H. Sacrament. Zo wordt uw kleine armzalige liefde opgenomen in die volledige liefde
tussen Vader en Zoon.
U, ja u, u bent dragen van die Liefdesgeest van de Vader die in uw naaste de Zoon wil
beminnen. En in de Liefdesgeest van de Zoon mag u die Vader-
God bemint als het ware zichzelf in ons. God bemint zichzelf, dat wil zeggen: de Vader
en de Zoon beminnen elkaar in de Geest. De Vader bemint de Zoon in elke schepsel,
maar speciaal in elke mens, omdat de mens beeld van God is. Dé mens, dat is Christus.
Het hele geestelijk leven bestaat er in om in die omstrengeling van Vader en Zoon
binnen te treden. De Vader ademt zijn liefde naar de Zoon en de Zoon ademt zijn Liefde
terug. Dit gebeurt al vanaf de schepping van de mens: in het boek Genesis lezen we hoe
God zijn Geest ademt in de mens, en zo maakt Hij hem levend met zijn liefdesadem.
Wij zijn geschapen naar het beeld van God en kunnen daarom opgenomen worden
in dit trinitaire leven in God. In het Hooglied vraagt de mens daarom aan God: overstelp
mij met de kussen van uw mond. Dit is: beadem mij met uw Geest.
Alleen vanuit de diepte van de Drie-
in het juiste licht zien: de mens krijgt de liefdesadem van de Geest ingeblazen. In de
schepping is alles naar het beeld van God geschapen en zo opgenomen in datgene wat er
gebeurt tussen Vader en Zoon. U bent opgenomen in die liefdesomstrengeling. Hier op
aarde is het er reeds, maar het moet nog worden. In de hemel is er de volledige
deelname. Daar gaan we naar toe. Daartoe zijn we geschapen.
God is geen abstractie. God is een liefde die ons geheel omhult. God is een God
die in mij de naaste bemint. Wij mogen genieten van God, zoals de Vader geniet van de
Zoon. God wil in mij alle schepselen beminnen.
Zo luidde de eerste vraag uit de oude katechismus die sinds Trente in gebruik was:
waartoe zijn wij op aarde. Het antwoord heeft zich in de loop der tijd uitgebreid. Eerst
luidde dit: "Wij zijn op aarde om God te dienen." Vervolgens werd het: "om God te
dienen en daardoor in het hiernamaals gelukkig te worden." Tenslotte luidde het
antwoord, zoals ik het op de lagere school heb geleerd: "wij zijn op aarde om God te
dienen en daardoor hier en in het hiernamaals gelukkig te worden." Al deze antwoorden
zijn niet verkeerd, maar ze schieten wezenlijk te kort. Ze proberen het doel van de mens
in hemzelf te zoeken: we zijn er voor ons eigen geluk. Ik denk dat we mogen zeggen:
we zijn op aarde om door God bemind te worden. Punt. Het wezenlijke is wat God met
ons wil doen, niet wat wij voor God doen! De Katechismus van de Katholieke Kerk uit
1993 (vertaling 1995) begint met de woorden: «God die oneindig volmaakt en gelukkig
in zichzelf is, heeft, uit zuivere goedheid, in vrijheid de mens geschapen, om hem te
laten delen in zijn eigen gelukzalig leven.» Als we het doel van de mens willen
begrijpen, kunnen we dit alleen vanuit God. Hij wil ons Leven schenken, niet zo zeer
biologisch en psychisch leven, maar geestelijk en eeuwig leven, of anders gezegd:
Zichzelf. Wij zijn op aarde om door God bemind te worden, om zijn kinderen te
worden, om opgenomen te worden in zijn binnen-
is het grote heilsplan dat God met ons voor heeft, al vanaf het begin van de schepping,
al van vóór de zondeval. Daarin vinden we de diepste reden van de Menswording. Na de
zondeval waren kruis en verlossing de weg om dit te bereiken. Maar ook zonder
zondeval hebben de woorden van sint Petrus en de Kerkvaders hun volle betekenis: God
is mens geworden, opdat de mens zou delen in het goddelijk wezen, opdat de mens zou
delen in het goddelijk en eeuwig leven, opdat de mens door deelname God zou worden.
Anders gezegd: wij worden opgenomen in de goddelijke liefde tussen Vader, Zoon en
Geest.
De oude katechismus schiet tekort met het antwoord op de vraag: waartoe zijn wij
op aarde. Het diepste antwoord ligt niet in het menselijke geluk, maar in God zelf, in de
liefdesrelatie tussen Vader en Zoon. Wij zijn geschapen om gelukkig te zijn door onze
deelname aan de liefdesomarming van Vader en Zoon (vanuit de mens gezien), maar
meer nog: wij zijn geschapen opdat de Vader in ons de Zoon kan liefhebben en
omgekeerd.